Natuurlijk getal
De eerste getallen die je als kind leert, zijn de natuurlijke getallen. De natuurlijke getallen zijn alle hele getallen, getallen die je gebruikt om uit te drukken hoeveel dingen er van iets zijn, zonder dat je die dingen in stukken breekt of verdeelt. Bijvoorbeeld: er zijn vijftien leerlingen in je klas, je hebt vier (hele) pizza's in de diepvriezer, er liggen vijf appels in de fruitmand, er staan twee auto's voor de deur, en je papa heeft nul muntstukken in zijn linker broekzak.
Er is een kleinste natuurlijk getal, namelijk nul, maar er is geen grootste natuurlijk getal. Er zijn dus oneindig veel natuurlijke getallen.
Ondanks het feit dat er oneindig veel natuurlijke getallen zijn, kan je de natuurlijke getallen op zo'n manier op een rijtje zetten dat elk natuurlijk getal ergens in dat rijtje voorkomt. Dat rijtje is vanzelfsprekend oneindig lang en jij zou oneindig lang moeten leven om dat rijtje af te lopen.
Het oneindige rijtje dat alle natuurlijke getallen bevat, bekom je door te beginnen bij nul, het kleinste natuurlijk getal, en er telkens 1 bij op te tellen. Het rijtje ziet er dus als volgt uit:
0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, ...
De drie puntjes op het einde wijzen erop dat het niet stopt bij 21, maar dat het rijtje oneindig lang verdergaat op dezelfde manier, namelijk door telkens 1 op te tellen bij het laatste getal in het rijtje.